
Welkom! Fàilte!
De Robert Burns Society Maastricht is opgericht op 27 augustus 2010.
Onze doelstellingen impliciet aan het jaarlijks organiseren van een Burns Night zijn:
-
De Schotse cultuur en literatuur onder de aandacht te brengen bij een ieder die daar voor open staat en deze in gezang en gesproken woord uitdragen.
-
Uiting te geven aan onze liefde voor Schotland, met zijn overweldigende natuur, de fijne mensen met hun enorme gastvrijheid en hun tradities.
Address to a Haggis
Fair fa' your honest, sonsie face,
Great chieftain o the puddin'-race!
Aboon them a' ye tak your place,
Painch, tripe, or thairm:
Weel are ye wordy o' a grace
As lang's my arm.
The groaning trencher there ye fill,
Your hurdies like a distant hill,
Your pin wad help to mend a mill
In time o need,
While thro your pores the dews distil
Like amber bead.
His knife see rustic Labour dight,
An cut you up wi ready slight,
Trenching your gushing entrails bright,
Like onie ditch;
And then, O what a glorious sight,
Warm-reekin, rich!
Then, horn for horn, they stretch an strive:
Deil tak the hindmost, on they drive,
Till a' their weel-swall'd kytes belyve
Are bent like drums;
The auld Guidman, maist like to rive,
'Bethankit' hums.
Is there that owre his French ragout,
Or olio that wad staw a sow,
Or fricassee wad mak her spew
Wi perfect scunner,
Looks down wi sneering, scornfu view
On sic a dinner?
Poor devil! see him owre his trash,
As feckless as a wither'd rash,
His spindle shank a guid whip-lash,
His nieve a nit;
Thro bloody flood or field to dash,
O how unfit!
But mark the Rustic, haggis-fed,
The trembling earth resounds his tread,
Clap in his walie nieve a blade,
He'll make it whissle;
An legs an arms, an heads will sned,
Like taps o thrissle.
Ye Pow'rs, wha mak mankind your care,
And dish them out their bill o fare,
Auld Scotland wants nae skinking ware
That jaups in luggies:
But, if ye wish her gratefu prayer,
Gie her a Haggis
Aanspraak aan de Haggis
Jij, met je lekkere bolle smoel,
jij, de lekkerste van heel de boel.
Jij, heerlijker dan zult of worst,
jij van alle spijs de ongekroonde vorst.
Jij, met heerlijkheid gevulde darm,
voor jou een lofzang, zo lang als mijn arm.
Uit ieders rammelende maag de honger wijkt,
terwijl je ronde kont een verre heuvel lijkt,
de kookpen, waaraan je hebt gehangen,
zou in nood een molenwiek vervangen.
Als amber parelt smeuig vet naar buiten,
de heerlijkheid laat zich niet stuiten.
Dit mes, in boerenwerk gewet,
wordt fiks nu aan het werk gezet,
zoals de ploeg de akker open rijt,
zo toon je nu in alle eerlijkheid
dampend, geurig van menig kruid,
jouw vulling – wat gaat daar boven uit?
Ze vallen aan tot de laatste hap,
hun buik gespannen, zetten ze zich schrap,
Vol goede moed vallen ze dan nog eens aan:
je bent niet gemakkelijk te weerstaan.
Zelfs Dik Trom moet nu het loodje leggen
en met veel spijt “Nee dank je” zeggen.
Wil iemand dan wat uit de cuisine?
Ragout of pasta, fricassee misschien?
Die waagt zo’n haggis te verachten,
Die mag dan mooi van honger smachten.
Een godenspijs als jou niet eren
Wat moet je zo’n gek ooit leren?
De idioot zie hem daar met die zooi,
zo’n slappeling zo week als hooi,
met spillebenen zonder kracht,
met tere handjes zonder macht.
Die is toch tot niks goeds in staat
op veld of akker, waar-ie gaat.
Maar zie, hier zit een echte haggiseter,
zijn arme en hand voelt heel wat beter.
De aarde dendert onder zijn stev’ge voet,
een vent met pit, met kracht en moed.
Slaat hij zijn mes in ’t rond, wel onvervaard,
vallen arm en been en kop ter aard.
O Gij, die ‘s mensen lot bestiert,
is het uw wens alom te zijn gevierd,
wenst Gij van allen hier dan dankbaarheid,
geef ons niks dat slap of laf is toebereid,
geef een gerecht dat als een fiere vlag is,
geef dan ook Nederland zijn haggis!
Vertaling:
Prof. dr. Max .J.M. de Haan